De bank, erfpacht en een teleurgestelde agrariër

Dossiernummer: 22412

Datum uitspraak: vrijdag 16 december 2022

Een agrarische ondernemer dient een klacht in over een taxateur. Hij stelt dat de taxateur zijn bedrijf veel te laag heeft gewaardeerd. Een andere taxateur heeft het bedrijf veel hoger gewaardeerd. Klager denkt dat de bank daar de hand in heeft gehad; die zou belang hebben bij een lagere waardering. Ook ontkent klager dat hij opdracht heeft gegeven voor de taxatie. Daarnaast vindt klager het onbegrijpelijk dat een woning op het terrein op nihil is gewaardeerd.

De taxateur licht toe dat hij niet het gehele bedrijf gewaardeerd heeft, maar het erfpachtrecht dat overblijft na verkoop van een groot deel van de landerijen aan een derde, waarna klager de grond in erfpacht krijgt. Dat was de expliciete opdracht.

Bovengenoemde is een andere situatie dan die is gewaardeerd in het tweede rapport, dat anderhalf jaar later is opgemaakt. Daarbij is ervan uitgegaan dat alle landerijen nog in volle eigendom waren, terwijl die situatie daar niet meer aan de orde was. Dat de woning op nihil is gewaardeerd, komt doordat de woonfunctie van één van de twee woningen in het bedrijfsplan vervalt.

De taxateur heeft de opdracht gekregen van de bank, uit naam van klager. Dat is zo vastgelegd in de financieringsvoorwaarden die gelden tussen klager en de bank.

Het tuchtcollege overweegt dat een deel van de klachtonderdelen gericht zijn tegen de bank; daar kan het tuchtcollege geen uitspraak over doen. Dat de taxateur de taxatie niet objectief en onafhankelijk zou hebben uitgevoerd, is niet onderbouwd.

Het tuchtcollege oordeelt dat de taxateur terecht is uitgegaan van de situatie in het bedrijfsplan. Deze overeenkomst was door klager gesloten met de koper op het moment van de taxatie. Klager heeft met de taxateur het bijbehorende bedrijfsplan doorgenomen tijdens de taxatie. Uit het bedrijfsplan volgde – zoals in het taxatierapport is toegelicht – dat de woonfunctie verplaatst wordt en dat de woning daardoor niet meer bewoond mag worden. Dat verklaart waarom de woning op nihil gewaardeerd wordt.

Tijdens de hoorzitting heeft klager toegelicht dat hij de offerte kende, dat hij uit de drie taxatiekantoren die de bank voorstelde zelf gekozen heeft voor het kantoor van verweerder, en dat hij vooraf de vragenlijst van verweerder heeft ingevuld. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor de inspectie en heeft klager met zijn adviseur verweerder op het bedrijf ontvangen. Daarbij heeft klager verweerder op het bedrijf rondgeleid en een toelichting gegeven op het bedrijfsplan.

Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat klager onvoldoende op de hoogte was van de taxatieopdracht. Wel had verweerder – voor alle duidelijkheid, met name voor derden – explicieter kunnen vermelden dat de bank de offerte namens klager had geaccepteerd. Dat is echter nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag. Immers, klager mag bekend worden verondersteld met de voorwaarden waaronder hij met zijn bank tot een financiering gekomen is.

De klacht is daarom ongegrond.


Uitspraak in hoger beroep: Geen nieuwe feiten of omstandigheden; beroep verworpen


Terug naar overzicht