Taxeren van nog niet gebouwde woning; of klagers een ‘goede deal’ hadden met de aannemingsovereenkomst is niet aan de taxateur

Dossiernummer: 24686

Datum uitspraak: woensdag 16 april 2025

Klager voert aan dat het doel van de taxatie was om te bepalen wat de (ingeschatte) marktwaarde van de nog te bouwen woning was voor het verkrijgen van hypothecaire financiering. Tevens was het doel om te toetsen of de concept aannemingsovereenkomst/begroting redelijk was c.q. in lijn was met de (uiteindelijk te verwachten) marktwaarde. De waarde is destijds bepaald op € 1.050.000 en recent – 5 augustus 2024, waardepeildatum 1 augustus 2024 – is er een taxatierapport uitgebracht van het object (nu afgebouwd) met een veel lagere waarde: € 775.000. Klagers willen graag weten of de waarde op de juiste wijze tot stand is gekomen.

Ter zitting geeft klager A. aan dat klagers niet besloten zouden hebben tot het aangaan van deze aannemingsovereenkomst en tot het nemen van deze investeringsbeslissing, als klagers zich hadden gerealiseerd dat de marktwaarde van de te bouwen woning (flink) lager zou zijn dan het door hen daarin geïnvesteerde bedrag.

Het tuchtcollege stelt, zoals in eerdere zaken overwogen, in zijn algemeenheid vast dat de door de taxateur aan het object toegekende waarde slechts marginaal kan worden getoetst. Het enkele feit dat de door de taxateur geschatte marktwaarde hoger is dan andere taxateurs bij klagers zouden hebben aangegeven, maakt nog niet dat deze getaxeerde marktwaarde onjuist tot stand is gekomen. Daarbij geldt dat vergelijking tussen rapporten die uitgaan van een verschillende taxatiedatum in ieder geval niet mogelijk is.

Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 tot en met 4 overweegt het tuchtcollege dat deze zich richten op de keuze van de referentiepanden en het duiden van de verschillen tussen de objecten en het inschatten van het effect op de marktwaarde ervan, welke aspecten behoren tot het wezen van de taxatie, waarbij de Register-Taxateur een behoorlijke mate van vrijheid heeft. Het tuchtcollege stelt vast dat de keuze en onderbouwing van de referentiepanden uitgebreider in het rapport hadden kunnen worden toegelicht. Er is echter geen sprake van een dusdanige summiere uitwerking dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

Ten aanzien van klachtonderdeel 5 merkt het tuchtcollege op dat dit ziet op de stelling van klagers dat de taxateur de waarde uitsluitend heeft bepaald op grond van de grondwaarde en de offerte van de aannemer. Nu dit door klagers niet voldoende is onderbouwd en ook ter zitting niet is gebleken dat de taxateur zich uitsluitend hierop heeft gebaseerd, acht het tuchtcollege de klacht op dit onderdeel ongegrond.

Wellicht ten overvloede merkt het tuchtcollege op dat de vraag of de taxateur bekend was met het feit dat klagers niet alleen een taxatie van de marktwaarde na de bouw wensten voor het verkrijgen van financiering, maar ook voor de onderbouwing van hun investeringsbeslissing, voor de beoordeling verder niet van belang is. De getaxeerde waarde is en blijft dezelfde en financierings- en investeringsbeslissingen zijn voorbehouden aan klagers zelf. Niet gebleken is in ieder geval dat klagers aan de taxateur de vraag hebben voorgelegd, of zij met deze aannemingsovereenkomst ‘een goede deal’ hadden en klagers hebben niet bestreden dat beoordeling van de aannemingsovereenkomst niet hoort tot het domein van de Register-Taxateur.

Het tuchtcollege oordeelt de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.


Terug naar overzicht